De vuistregel voor de berekening van de pH, die af te leiden is uit specificatie A8.3 in de syllabus, luidt:
Het aantal decimalen in de pH-waarde komt overeen met het aantal significante cijfers in de waarde van [H+] of [H3O+]
Voorbeeld 1:
Gegeven [H+] = 1,5 x 10-2. “Bereken de pH.”
Het juiste antwoord pH = 1,82 bevat dus twee decimalen.
Voorbeeld 2:
“Bereken hoeveel procent van het totaal aantal mol hexanoaat en hexaanzuur aanwezig is als hexaanzuur bij pH = 5,50 (T = 298 K).”
Het aantal decimalen in de pH is hier 2 dus hoort het antwoord 16 (%) in twee significante cijfers te zijn weergegeven.
Andersom geldt de vuistregel ook:
Het aantal significantie cijfers in de waarde van [H+] of [H3O+] komt overeen met het aantal decimalen in de pH-waarde.
Voorbeeld 3:
Gegeven pH = 1,82. “Bereken de waarde van [H+].”
[H+] = 1,5 x 10-2 in twee significante cijfers.
Let op: Met ingang van 2021 wordt de significantie niet meer in elke rekenvraag beoordeeld. Voor informatie zie het artikel Significantie in de centrale examens scheikunde havo/vwo.